Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen deed [31]Hij de overgeblevenen heersen over de heerlijken [onder] het volk; de HEERE [32]doet mij heersen over de geweldigen. 31. Dat is, de Heere gaf aan het overblijfsel van Israel de heerschappij over de groten en aanzienlijken des Kanaanietischen volks. Anders, Hij gaf de heerschappij des overgeblevenen [vijands] den heerlijken, of machtigen, groten des volks [Israels]. Of, Hij deed het overgebleven volk heersen over de heerlijken. 32. Of, geeft mij heerschappij.